Nieuws
Allochtone starters zijn vaker jong en minder ervaren
21 maart 2014 - De Universiteit Utrecht en Panteia hebben gezamenlijk onderzocht in hoeverre de overlevingskans van nieuwe Amsterdamse bedrijven verschilt tussen ondernemers van autochtone en allochtone herkomst.
Daarbij is geanalyseerd in hoeverre eventuele verschillen verklaard kunnen worden door kenmerken van de ondernemer, kenmerken van het bedrijf en kenmerken van de wijk waarin de bedrijven gevestigd zijn. Het onderzoek laat zien dat niet-westerse allochtone starters in de beginfase eerder stoppen omdat ze vaak jonger een bedrijf beginnen en met minder werkervaring van start gaan dan andere starters. Ook de bedrijfssector speelt hierbij een rol: niet-westerse allochtone ondernemers kiezen relatief vaak voor een bedrijf in minder kansrijke sectoren, zoals de detailhandel en de horeca. Pas na een langere periode (2,5 à 3,5 jaar) blijkt er sprake te zijn van een opzichzelfstaand effect van de herkomst van de ondernemer op de overlevingskans van het gestarte bedrijf.‘Armere wijk’ voor startende allochtone ondernemer minder kansrijk
Uit het onderzoek blijkt verder dat het type wijk waarin de ondernemer start van belang is voor de invloed van de herkomst van de ondernemer op de overlevingskans van het bedrijf. In wijken met een lage sociaal-economische status hebben niet-westerse allochtone starters een beduidend en significant kleinere overlevingskans dan andere starters. In de wat meer welgestelde wijken is dit effect ook wel negatief, maar veel kleiner en niet significant. In deze studie naar bedrijfsoverlevingskansen is voor het eerst in Nederland een multidisciplinaire opzet gehanteerd, waarbij ondernemers-, bedrijfs- én wijkkenmerken zijn gecombineerd. De resultaten wijzen erop dat een dergelijke gecombineerde aanpak nodig is in vervolgonderzoek naar verschillen tussen autochtone en allochtone bedrijven en hun ontwikkeling. Doorsturen | Reageer | Nieuwsbrief